Zij-instromer deel 1: varen en het ‘Veronica gevoel’
Publicatie: 2013, bijgewerkt april 2021. Leestijd: 10 minuten.
Je bent ouder en je wil wat; het ‘Veronica-gevoel’ maar dan op latere leeftijd. Je onderzoekt of een camper misschien een mooie manier van avontuurlijk reizen kan zijn. Wat gebeurt er als je ontdekt dat je die reizen misschien wel liever met een boot wil maken maar je hebt nog nooit zelf gevaren....
Waar ging het ‘ mis’? Het begint allemaal als we onder het genot van een goed glas wijn bijpraten met vrienden die we een tijd niet gezien hebben. Tientallen jaren geleden heb ik ze leren kennen tijdens mijn vakanties met de motor en een klein tentje; sportieve types dus. Enthousiast vertellen ze ons dat ze een nieuwe boot hebben laten bouwen waarmee ze gaan reizen. Reizen met een boot? Jullie? Zijn jullie al zo oud en bezadigd? Terwijl ik ze zo op de hak neem realiseer ik me dat ik, net als hen vijftiger, ook in de richting van de categorie ‘oud en bezadigd’ ga. Het is onvermijdelijk dat de afspraak volgt om een dagje met ze mee te gaan varen om mijn vooroordelen te toetsen.
Camper op troosteloze plek
In de tijd voor deze ontmoeting waren we langzaam plannen aan het maken om met een camper te gaan reizen. Daarbij hadden we het romantische beeld van wild kamperen in Noorwegen voor ogen. Maar campers troffen we in de praktijk toch ook wel vaak op, in onze ogen, troosteloze plekken aan. Als je bovendien voor je werk dagelijks uren op de weg zit gaat asfalt in je vrije tijd je onbewust tegenstaan.
'Zeilen is saai'. Het dagje meevaren met de vrienden komt en we vertrekken vanuit de oude haven in het centrum van Gorinchem. We varen over de rivieren in de buurt en doen wat oude stadjes aan. Het blijkt in de praktijk niet alleen erg relaxed te zijn maar zelf sturen is ook best leuk. Na die vaardag rond Gorinchem wordt de twijfel aan het camper-idee groter. De folders van de campers worden voorlopig aan de zijkant geschoven. Zou het een idee zijn om ‘zij-instromer’ te worden in een wereld waar iedereen het varen van kind af aan meegekregen lijkt te hebben. Voor ons is zélf varen nieuw: we snappen er dus nagenoeg niets van. “Hebben jullie dan helemaal nooit iets met water gedaan?” vroeg een bootverkoper mij later eens vertwijfeld. Nou, verklaarde ik, ooit volgden wij een zeilcursus in Frankrijk waarna we met een 34 voeter een weekend langs de kust van Bretagne hebben gezeild. We vonden dat zo saai dat we nooit meer een meter gezeild hebben. De man, zelf zeiler en overtuigd van de avontuurlijke kant van het zeilen, keek me vol ongeloof en onbegrip aan. Voor hem was het varen met een motorboot de overtreffende trap van saaiheid ten opzichte van een zeilboot en juist naar een motorboot waren we nu op zoek. Ik verklaarde dat we duiken in zee veel opwindender vonden en dat we dát dus al bijna 30 jaar doen. We weten dus prima wat het is om in de zee te liggen, en een schip te verlaten (en er weer terug op te klimmen).
Waar moet je beginnen als je in plaats van een goede camper een goede boot wil om mee te reizen? Er blijken best wat overeenkomsten: welke ruimte en indeling wil je binnen en wordt zo’n ding niet te hoog, te breed en te lang aan de buitenkant? Onze vrienden hadden hun mooie stalen cabrio van een kleine 12 meter bij de kleinschalige werf laten bouwen precies zoals ze hem wilden hebben. Zou dat haalbaar zijn?
Bij de kennismakingstocht vertrokken we vanuit het oude centrum van Gorinchem. We gingen onder een paar lage, vaste, bruggen door een smalle sluis in. Bij hun boot moest dan alleen het mastje op het voordek even plat en dat ging allemaal automatisch met één druk op de knop; gemak dient de mens. We leren ervan dat om op dit soort plekjes te komen de maten van de boot dus van belang zijn: een iets hogere boot zou niet op dit leuke plekje kunnen komen en veel breder dan de 3,75 meter van hun boot zou niet in de sluis passen. Over zeilboten en masten willen we, gezien ons stevig verankerde vooroordeel over saaiheid van zeilen, niet opnieuw nadenken. De perfecte reden om dat niet te hoeven doen hebben we nu al gevonden want met een zeilboot kun je dus niet op dat leuke plekje in Gorinchem en al die andere leuke plekjes komen.
De boot van onze vrienden: een half verdringer Cabrio van Crown Yachts; lekker laag.
We gingen dus beter op motorboten letten. Dan zie je in Nederland, en eigenlijk vrijwel alleen in Nederland, heel veel stalen boten. Veel ervan hebben een soort tent bovenop de achterkant van het schip gestapeld staan. In het midden van die tent troont de schipper. Nou hebben we vroeger wel veel gekampeerd maar om iedere keer zo’n tent af te breken en weer op te bouwen als je onder zo’n lage vaste brug door wil lijkt ons minder; zeker als het regent. We zijn het er al snel over eens dat het in ieder geval niet zo’n ‘stapelaar’ gaat worden want we willen zoveel mogelijk zonder gedoe riviertjes kunnen bevaren.
Toen we nog aan de camper dachten hadden we het plan om langere reizen te gaan maken door Europa. Dat idee hebben we nog steeds dus de boot moet minimaal naar bijvoorbeeld Frankrijk, Engeland of Noorwegen kunnen komen. Frankrijk kom je niet door als je hoger bent dan 3,50 meter.
Geen staal maar ‘plastic’. Bij de oversteken over zee willen we dan wel een beetje kunnen opschieten; we vinden de zee onder water nog steeds interessanter dan er bovenop. Het profiel van de door ons gewenste boot werd langzaam duidelijker: ‘goed langzaam’, ‘goed snel’, behoorlijk zeewaardig, niet te hoog en ingericht op wat langere reizen. Er worden botenblaadjes gekocht en Google maakt overuren. Het profiel verfijnt zich: de indeling, ontwerpstijl en niet te vergeten de betaalbaarheid. Want nieuwe boten blijken erg duur in vergelijking met een camper. Het grote zoeken naar de, voor ons, passende boot is begonnen. We nemen ook eens een kijkje in willekeurige havens: eerst in de buurt van ‘ruim water’ zoals het IJsselmeer. Daar blijken motorboten erg schaars te zijn: blijkbaar niet helemaal de natuurlijke habitat voor Nederlandse ‘motorboters’. We moeten naar de havens aan rivieren, kanalen en plassen toe om meer motorboten te zien. We hebben al gauw door dat onze eis ‘snel’ betekent dat we het ‘staal’ links moeten laten liggen en naar aluminium of plastic boten moeten kijken. Ik word al snel door verkopers gecorrigeerd dat het geen ‘plastic’ is maar ‘hoogwaardige kunststof’. Hoewel vrijwel elke beetje zeewaardige zeilboot ter wereld toch van dit ‘hoogwaardige kunststof‘ is gemaakt schijnt het materiaal nog niet echt doorgedrongen te zijn in de Nederlandse motorbootbouw. Daar waar je wél polyester motorboten ziet blijken het vaak buiten Nederland gebouwde ‘vette’ jachten met een ‘fly-bridge’ te zijn. Die ‘fly-bridge’ blijkt een soort balkon boven op het dak van het stuurhuis van de boot te zijn met een tweede stuurpositie: een soort overtreffende trap dus van de ‘stapelaar’ met tent die we eerder zagen. Per definitie te hoog voor ons doel. Daarnaast zijn deze boten vaak lang en breed. Nu had ik vroeger een Chevrolet SUV en weet dat het dan soms, gezien de afmetingen, best lastig parkeren was en dat het brandstofverbruik ook niet echt laag was. Nog los van het imago van zo’n auto maar ik had maling aan wat ‘hoort'. Dat zal met grote boten niet veel anders zijn vermoedde ik. Een ander deel van de polyester motorboten bestaat uit kleinere, gestroomlijnde ‘speedboten’ ( we leren al snel dat die ‘strijkijzers’ heten) of open sloepen: niet echt geschikt voor langere reizen denken we. Het type boot waar wij naar zoeken zien we voornamelijk op internet. We besluiten dus maar eens een aantal beurzen af te lopen om ze daar ‘live’ te kunnen vergelijken.
‘Stapelaars’ en ‘fly-bridges’ zijn gauw te hoog voor rustieke binnenwatertjes en Frankrijk (max. 3,50 meter). Ter vergelijking: het dak van de boot helemaal links is 2,70 meter boven de waterlijn.
Spuitjesvariant. In afwachting van de beurzen doe ik veel moeite om een overzicht te krijgen van de indelingsvarianten van boten en bij welke boten we dus op die beurzen een kijkje willen nemen. Bij campers is dit heel eenvoudig uit overzichten in een jaarboek te halen. Boten blijken op websites vrijwel uitsluitend op hun grove uiterlijke kenmerken geordend te kunnen worden. Toch ontstaat er met een hoop zoekwerk langzaam een beeld van merken en indelingstypes. Bij die indelingen lijkt het bijna of er een samenhang zit tussen de indeling van een boot, de rol van stuurman en de rol van de ‘verzorger’. Dat ‘verzorgen’ kan in een ‘kookhoek’ benedendeks plaats vinden zodat je voor iedere kop koffie de trap op en af moet óf, letterlijk meer nevengeschikt aan de rol van de stuurman, in een ‘kookhoek’ naast de stuurpositie met uitzicht op de boeg van het schip. We noemen deze indelingsvariant, ter bekorting, al snel de ‘spruitjesvariant’. Dit omdat we ons niet goed kunnen voorstellen dat deze indeling er op gemaakt is om de vrouw achter het stuur te laten zitten terwijl de man de spruitjes achter het aanrecht schoon staat te maken. Er blijkt ook nog een variant te zijn waarbij er naast de stuurman een zitpositie is voor één of meer opvarenden. Het koken vindt dan ergens daar achter plaats maar wél in dezelfde ruimte. Die indeling lijkt ons het meest voldoen aan het idee van sámen varen waarbij de rollen makkelijk even afgewisseld kunnen worden en het maken van een kop koffie of het smeren van een boterham onder handbereik is. Het blijken voornamelijk Scandinavische boten te zijn die een dergelijke indeling hebben: zou dit iets met de Scandinavische cultuur te maken hebben? (Noot redactie: de laatste jaren komt deze indeling, ‘one level living’ genoemd, met de keuken aan de zij- of achterkant van de salon, steeds meer voor).
Met een lijstje van boten die we wilden zien en vergelijken gaan we in 2012 naar de HISWA in de RAI. Dat viel even tegen: veel van de boten van ons lijstje waren daar niet te vinden. Voor het betere vergelijk-werk gaan we dus maar naar BOOT Düsseldorf in januari 2013; daar ligt bijna alles dat verkrijgbaar is op de markt. Ons lijstje bevatte snelle boten die zeewaardig zijn (CE-B/A), niet hoger dan ongeveer drie meter, twee motoren, actieradius -snel varend- boven de 250 zeemijl, leefruimten op één niveau (slapen beneden).
Voorbeeld van het ‘origineel': Zweedse Nimbus 365 Coupe
Goed gejat ontwerp. Hoewel de Scandinaviërs ‘patent’ leken te hebben op de door ons gewenste boot bleken de Fransen het principe ‘beter goed gejat dan slecht zelf verzonnen’ succesvol te hebben toegepast. Jeanneau had er een Italiaanse ontwerper bij gehaald en het ‘jatwerk’ vervolgens met gevoel voor understatement ‘New Concept’ genoemd. Als we in de boot rondlopen snappen we wel waarom de boot een aantal prijzen heeft gewonnen: het ontwerp is eigentijds, ruim, licht, luchtig en bevat veel slimmigheden. Jeanneau is duidelijk verder gegaan dan het kopiëren van delen van Scandinavische boten: ze hebben een hoop toegevoegd, het is per saldo dus wel een beetje ‘New’. En dat alles voor een meer dan concurrerende prijs; hetgeen we als echte ‘Hollanders’ wel kunnen waarderen.
Captain Steve. We gaan met een goed gevoel over deze boot naar huis maar vragen ons af of er een addertje onder het gras zit. Eens kijken wat de professionele critici ervan vinden. Het wordt testen verzamelen en lezen. We vinden o.a. Franse, Duitse, Australische, Engelse en Amerikaanse testen. De beste is eigenlijk die van ‘Captain Steve’ op Boattest.com. De man heeft een eigen stijl en durft ook kritisch te zijn: aan reclamepraatjes hebben we niets. Het algemene beeld uit de testen is dat het een prima varende “middle of the road”- boot is met een mooi, plezierig en slim ontwerp. De afwerkingkwaliteit vinden de testers echter niet geweldig. Als je ooit een Franse auto hebt gehad verbaast die minder goede afwerkingskwaliteit je niet. Al met al ontstaat het beeld van een Franse boot met een hoog Scandinavisch ‘Ikea gehalte’: veel doordacht design voor weinig geld en van goede (maar niet hoogstaande) kwaliteit. Niks maatwerk zoals bij de boot van onze vrienden maar pure serieproductie. Daardoor is de boot wel ongeveer een derde goedkoper dan vergelijkbare modellen van de concurrentie. Hoewel ‘goedkoop’ een betrekkelijk begrip is als je eerder aan het aanschaffen van en camper dacht.
‘Captain Steve’ bezig met testen (klik op foto voor video).
Ok, dat dachten de ‘testers’ ervan. Maar wat vinden wij er zelf eigenlijk van? We willen een testvakantie houden om te kijken of we -om te beginnen- zelf varen wel écht leuk, vinden. Is op vakantie gaan met zo’n boot wel leuk en is dit dan de boot die we moeten hebben? Een blokje varen met zo’n boot maakt dat niet duidelijk. Een eigen testvakantie, met zowel kleine riviertjes als zee, moet dat maar duidelijk maken.
Examens, examens, examens. Er blijkt wel een kleinigheid voort te vloeien uit ons fraaie eisenpakket en het idee van een ‘testvakantie’. Omdat de boot die we op het oog hebben sneller kan varen dan 20 km/h moeten we eerst even de verplichte vaarbewijzen 1 en 2 gehaald worden. De marifoon mag ook niet bediend worden zonder het Basiscertificaat Marifonie en de zeemarifoon niet zonder Marcom B (GMDSS). Eerst even studeren dus en daarna pas vakantie. De kleurige brochures en testen van de boot en het toebehoren maken plaats voor de leerboeken.
Weer kom ik in een wonderbaarlijke nieuwe wereld terecht van regelingen, voorschriften, techniek, navigatie etc. Ik verwonder me over het aantal verschillende regelingen op het water en soms over de wazigheid ervan. Ook verwondert het me dat de meeste examens alleen theoretisch zijn. Alleen bij Marcom B moet ik naast een theorie examen ook een praktijkexamen doen maar dat is ook een opleiding die in de professionele wereld vereist is. Dat de gemiddelde ‘pleziervaarder’ niet vaak aan Marcom B toe komt blijkt wanneer mijn cursusgroep bij het ROC NOVA in IJmuiden bestaat uit vier mensen van de KNRM, iemand van een boorplatform en ikzelf.
Vanwege dat ontbreken van een praktisch gedeelte in de meeste opleidingen besluiten we ook de -niet verplichte- praktijkcursussen CWO-1 en 2 te doen. Het is even zoeken naar een opleider die ook een snel varende boot heeft maar die vinden we op de Loosdrechtse plassen bij Laurens Leeuwenberg van Vaarbewijs.nl. De cursusdagen zijn erg nuttig, je leert veel, van afmeren tot vastlopen in ondiep water en schutten in de sluis. Je stelt vast waar je voorlopige grenzen liggen en leert die te accepteren.
Laurens Leeuwenberg leert je ook de praktijk van het varen (klik op foto voor link).
Voor een zij-instromer is het vreemd om vast te stellen dat je zonder ooit enig examen gedaan te hebben een 45 voet zeilboot mag kopen en daarmee de oceaan mag over steken. Hoewel ik in de nautische bladen die ik lees af en toe de discussie zie oplaaien over nut en noodzaak van verplichte examens, vond ik het ook verfrissend om een stukje Nederland te ontdekken dat nog niet helemaal kapot gereguleerd is door ‘wij weten wat goed voor u is’ - bureaucraten annex risicomijders. Veiligheid -en niet de regeltjes- moeten naar mijn overtuiging centraal staan en dat vereist wél kennis en kunde ongeacht hoe je daar aan komt. Of die veiligheid er nu bij gebaat is dat ik op een -verplicht- examen weet te reproduceren dat Butaangas bij temperaturen onder nul de aardappels niet meer warm maakt en Propaangas wél, vraag ik me af (of was het andersom?)
Na al deze cursussen gevolgd te hebben lijken de verplichte opleidingen hopeloos ondoelmatig te zijn als het gaat om het veilig leren varen, behalve dan de Marcom-B cursus. De CWO cursussen helpen je praktisch wél op weg maar laten ook nog veel te leren over. De ‘soft skills’, zoals crew- en bridge-management, worden voor zover ik kan nagaan alleen in cursussen voor de beroepsvaart aangeboden. Gek eigenlijk want meer dan 90% van de ongelukken in de scheepvaart wordt veroorzaakt door menselijke fouten. Voor de pleziervaart volstaat op dat gebied blijkbaar raadgeving van het type ‘niet schelden tegen je partner als het fout gaat in de sluis’. We frissen de EHBO en reanimatie ook maar weer eens op met een cursus bij onze duikschool: dat is altijd nuttig want voordat je bij de wal bent met een bootje kan het even duren.
'Grote ruiten spoelen er uit bij golven'. Nu ik de hobbel van, slechts, zeven examens/cursussen genomen heb kunnen de plannen voor de proefvakantie uitgewerkt worden. Inmiddels hebben we allerlei goed bedoelde waarschuwingen annex 'horror stories' ontvangen van ervaren motorboters: ‘kijk uit voor Z-drives want die zijn niet koersstabiel’, ‘snel varen kost heel veel diesel’, ‘zo’n plastic ehhh polyester boot is niet zeewaardig’, ‘de ruiten zijn te groot die spoelen er uit bij overslaande golven’. We besluiten helemaal niks te kopen voordat we echt op vakantie zijn geweest met de boot en alle bovenstaande punten hebben uitgetest. Nu alleen nog ‘even' de gewenste boot huren voor de proefvakantie. Google helpt: er zijn drie plekken in Europa waar ‘onze’ boot wordt verhuurd: St. Tropez, Split en .... Berlijn. Berlijn blijkt per week net zoveel te kosten als st.Tropez per dag en Split ligt niet zo ver bij St Tropez vandaan, qua kosten, dus die keus is vlug gemaakt. Is er dan water in Berlijn vraag ik me af. Fout: de streek is een ware concurrent van het Friese merengebied én heeft een verbinding via Polen en Lübeck met de Oostzee. We komen tot de conclusie dat alle soorten water die we willen testen in dat gebied zijn. Ik bereken dat we met een rondje van bijna 1200 kilometer in twee weken, via Polen en de Oostzee, mooi ‘even’ alles kunnen uitproberen. Je voelt de overmoed al aankomen.
Berlijn en Polen. Tot nu toe is het zij-instromer zijn in de botenwereld in ieder geval veel ingewikkelder en opwindender dan het uitzoeken van een camper. En met enig vallen en opstaan lukt alles ook nog.....tot nu toe.
Volgende keer: Wie denkt er nu in twee weken 1200 km te kunnen varen met een motorboot, ook nog op zee, zonder daarvoor ook maar een meter zelfstandig gevaren te hebben?
Deel 2: Testvaart in Duitsland en Polen.
Deel 3: ‘Even’ een boot kopen.
Opmerkingen/vragen over dit artikel? Klik hier